ANNA IN DE ANDES 5

Midden in de wildernis ontdek ik dat het tijd is de olie van de auto te verversen, maar als ik na 150km een garage vind is die dicht, en de volgende – 250km verderop – doet alleen banden. Ik moet nog eens 400km rijden, maar m’n garageman in Nederland whatsappt dat dat geen probleem is. Opgelucht zoek ik een plek voor de nacht en een pompbediende wijst me een parkeerplaats aan het meer waar ik voor niks kan kamperen.
Ik blijk niet de enige avonturier. Er staan acht Duitsers in grote campers. Zij noemen zich Overlanders en trekken in hun wagens de wereld door. Als je andere reizigers ontmoet deel je natuurlijk ervaringen. ‘O!’ roept de man uit Thüringen, ‘absoluut géén olie verversen in Argentinië, de kwaliteit is abominabel, dat moet je in Chili doen!’ Ondanks dat dat nog eens 2000km is drukt hij me op het hart dat ik echt moet doorrijden.
Dagen later, ik ben bijna in Chili, kom ik voor de grens Zwitserse Overlanders tegen. Wanneer ik ze vertel waarnaar ik op weg ben, reageren ze verschrikt. ‘O, die stad is onveilig én ze hebben er geen camping. Wij zijn daar de hele nacht lastgevallen.’ Maar ik heb geen keus meer, dus gaat aan het einde van die dag de auto op de brug en wordt de olie ververst. De zon daalt als ik wegrijd, maar waarheen? Ik dwaal weg van de stad, de heuvels in tot het landschap steeds smeriger wordt, overal flappert plastic aan de struiken. De weg eindigt bij de ingang van een vuilnisbelt. Ik ben moe, het begint te regenen en achter het hek blaffen honden. Dan klopt er een klein mannetje op de ruit. ‘Lekker rustig hier, hè?’ ‘Mag ik hier naast de ingang overnachten?’ vraag ik. Hij lacht, knikt en wijst naar zijn herders. ‘Wij letten wel op je!’
Ik word wakker bij een stralende zon.

Ga naar de vorige of volgende column.