Lieve Mama, ik heb je al zo lang niet gezien… en nu schrijf ik je een brief. Ik ben tijdelijk in een klein plaatsje in Oost-Nederland. Toen ik hier aankwam waren de bomen nog groen. Al snel begonnen ze te verkleuren. Dagenlang was het stadje gehuld in een explosie van rood, geel en goud. Nu zijn de bladeren gevallen en zie ik slechts de kale takken. Zo ook met het stadje. In het begin zag het er heel gewoontjes uit. Allemaal nette Nederlandse huisjes met tuintjes en een middenklasse auto voor de deur. Dat schreef ik op.
Toen begon iedereen, je kunt het zo gek niet bedenken, me uit te nodigden. Deels omdat men dacht dat ik eenzaam was, deels in de hoop dat ik iets aardigs zou schrijven over de organisatie waarbij ze betrokken waren. Maar ik was niet gekomen om een promotiefolder te schrijven, ik was gekomen om de identiteit van het geheel te bestuderen. Ik wilde alles zien en ging overal heen. Het was net als overal op de wereld: eerst werd er op een afstandelijke manier gesproken en na een uurtje of wat, meestal bij het bier, kwamen de echte verhalen. Zo leerde ik veel over de structuur, want werkelijk alles en iedereen ging over de tong. Elke uitzondering, alles wat uit de toon viel werd besproken, gekeurd en gewogen. Zo leerde ik dat elke nieuweling – bij voorbaat vreemd – eerst een lang traject van uit- en buitensluiten moet doorstaan. Hij kan er pas bijhoren als hij zich heeft aangepast. De grenzen over wat wel en niet kan zijn vlijmscherp. Ook is er een netwerk van verenigingen en clubs met een strenge hiërarchie. Aan de top, tegenwoordig zonder pastoor, wordt alles ‘even’ geregeld, vanuit de overtuiging dat dat iedereen tevreden houdt. Al deze regels en normen moet je kennen en volgen, anders kun je geen deel uitmaken van deze samenleving. Alles wat het hechte geheel verstoort wordt ontkend of verwijderd. De stadsmuur die ze hier in de Middeleeuwen bouwden lijkt nog steeds te bestaan, je kunt hem niet meer zien, maar des te beter voelen.
Daarbinnen ligt het paradijs. Want iedereen, de een door geboorte, de ander door aanpassing, zegt hier gelukkig zijn, nooit meer weg te willen, hier het ultieme woongenot gevonden te hebben. Deze plek is gemoedelijk en veilig, het is er degelijk en rustig. Dit is de hemel op aarde. Daarom schrijf ik je vandaag, mama. Toen jij stierf en naar de hemel ging, moest je toen ook eerst over een heel hoge muur heen klimmen voor je naar binnen mocht? Zijn er in jouw hemel ook koningen die ongekroond alles bepalen? Moest jij je ook eerst helemaal aanpassen voor je erbij mocht horen? Eiste God van je dat je vleugels droeg terwijl je niet van vliegen hield…?