Al een paar keer is me verteld dat ik bepaalde plekken maar beter kan mijden, omdat daar criminelen komen en hoeren. Nou heb ik zelf nooit in het gevang of achter het raam gezeten, maar ik houd wel van zulke plekken, gewoon omdat daar doorgaans de schijn niet wordt opgehouden. Toch twijfel ik. Niet omdat de kroeg vol gespuis zou zitten, maar omdat de Oldenzalers zo veel drinken… o nee, dat moet ik niet schrijven, dan krijg ik weer tientallen boze reacties… ik bedoel, omdat de mensen hier zo Bourgondisch zijn… Ik vraag iemand met me mee te gaan. Een voorzorgsmaatregel die totaal overbodig blijkt…
De bar is bevolkt met mannen, die stuk voor stuk achter een halve liter zitten en luidruchtig met elkaar communiceren. Het taalgebruik is grof maar de sfeer huiselijk. Het is een vreemd contrast. Zo wordt vloekend een frikadel naar een overbuurman gegooid, de vanger bedankt nog vloekender en werkt het ding vervolgens smakelijk weg terwijl hij met volle mond tegen mij begint te ouwehoeren: dat iedereen, van hoog tot laag, hier welkom is. Dat ‘hoog’ slaat op een wethouder die hier ooit is geweest – van dat wapenfeit vertellen ze me allemaal. En dat bajesklanten net zo welkom zijn.
Ik maak een afspraak met de kroegbaas voor maandagochtend, want de plek fascineert me -alles wat ik tot nu toe ben tegengekomen lijkt bedekt met een deken die elke oneffenheid verbergt, maar hier wordt niets verborgen.
Het regent. De meeste bomen zijn al kaal. Klokslag elf gaat de deur open. Twee seconden later komt klant één binnen. ‘Pilsje, Een?’ ‘Da’s goed.’ ‘Goed weekend gehad?’ ‘Ik mag niet klagen.’ ‘Hoe vond je het elftal?’ ‘Goed hè, woensdag nog een tikkie en ze liggen eruit.’ Twee komt binnen, bestelt een halve liter en gaat naast Een zitten. Een begint een shaggie te draaien. Nummer Drie komt binnen, ook voor hem een halve liter, terwijl Twee zijn shaggie draait. Als even later Vier zijn shaggie aan het draaien is komt Vijf binnen. Vertrouwelijk zegt Vier, die ik net ken: ‘Nou pakt ie de krant en zegt het eerste uur niks meer.’ Vijf loopt naar de tafel pakt een krant en bestelt een pilsje. Als ik opmerk dat ze allemaal roken zegt Een: ‘Behalve Zes.’ ‘Die is ermee gestopt. Omdat het te duur was,’ vult Vier hem aan. ‘Hij drinkt ook geen Jägermeister meer,’ zegt Twee. Vloeiend lopen de zinnen van de een naar de ander. Zwijgend leest Vijf zijn krant. Op de achtergrond klinkt uit de speakers: ‘Ik zit in een cafeetje/want ik wil een beetje/eenzaam zijn…’