13… DE GEMOEDELIJKHEID

Drie keer in mijn leven heb ik in een politieauto gezeten. De eerste keer stond ik als achttienjarige te liften en werd ik van de snelweg gehaald omdat ik, het wachten beu, op de rijbaan stond te springen. De tweede keer was toen ik veel te hard op mijn motor had gereden, ze mijn gegevens wilden opnemen en het begon te gieten. En de derde keer was hier in Oldenzaal. De agent begint te glimlachen als ik vraag of er hier ook criminaliteit is. ‘Alles gebeurt hier precies als in de grote stad.’ ‘Dus hier zijn junkies, dealers, autorovers, fietsendieven, moordenaars, zakkenrollers, gegenheidsjatters, tasjesdieven, ruitentikkers, kruimeldieven, verkrachters, aanranders, gevelramers, kleptomanen, notoire snelheidsmaniakken, ongehoorzame burgers en inbrekers?’ De lach van de agent – hij komt net terug van een straat waar vier (!) pogingen tot inbraak werden gepleegd – wordt nog breder. ‘Ja, Oldenzaal heeft ze allemaal. Alleen, hier ken je elkaar en dat maakt het allemaal wat gemoedelijker…’



Drie keer in mijn leven ben ik in een ziekenhuis geweest. De eerste keer was toen ik als vijfjarige een dubbele oorontstekking had. De tweede keer toen ik een theatershow in een ziekenhuis maakte. En de derde keer was hier. Ik vroeg de verpleegsters wat het verschil was met andere verpleegsters in ons land. ‘Ach, we zijn hier wat naïever,’ luidde het antwoord. ‘Hoezo?’ Ze vertelt hoe ooit een patiënt antwoordde toen ze vroeg of hij ook andere medicijnen gebruikte: ‘Ja, cocaïne.’ ‘U bedoelt codeïne?’ ‘Nee, cocaïne,’ had de patiënt gezegd. Ze giechelt nog als een ander haar bijvalt dat sommige Enschedeërs van top tot teen onder de piercings zitten maar dat de veel nuchterder Oldenzalers daar niet aan meedoen. ‘Ze zijn gewoon wat gemoedelijker…’



Drie keer in mijn leven heb ik met een tuinman gepraat. De eerste keer had ik hem niet gezien toen ik een bloem jatte van een struik. De tweede keer ging het om mijn vader, die tegenwoordig tuinman is. En de derde keer was toen ik net het ziekenhuis uitkwam. ‘Ja, ik herken u wel,’ zegt de man met de hark, ‘u bent toch die van de krant? Ik lees uw stukje elke dag. U bent wel erg kritisch, hè?’ ‘Ach, zo kritisch ben ik toch niet?’ ‘Ja, we zijn hier wel achterlijk maar niet gek.’ ‘Dat zijn uw woorden,’ zeg ik en vraag hem of er veel troep tussen de struiken ligt. ‘Ik ben wel eens met mijn dochter in Rotterdam geweest,’ antwoordt hij, ‘en wat je dáár ziet…! De spuiten liggen gewoon onder de banken!’ ‘Heb je hier ook wel eens een spuit gevonden?’ ‘Ja, die vind ik weleens.’ ‘En condooms?’ ‘Condooms? Ook wel, ja… Maar weet je, de mensen hier zijn veel gemoedelijker…’